Hunebedden deel 1
August 16, 2017Hunebedden
In 2002 begon mijn voettocht door Drenthe die mijn leven zou veranderen. Zonder tent en met een goed humeur liep ik van hunebed naar hunebed. Ik sliep waar ik me te ruste legde. In het bos, op de hei, onder hunebedden of bij aardige mensen die ik onderweg ontmoette. Het was een levensveranderende reis die me beeldend kunstenaar maakte. Ik maakte er een verslag van dat als fotoboek werd uitgegeven met als titel: Hunebedden.
Vandaag deel 1
‘Behalve die heuvels heeft men gevonden en kan men hier en daar nog zien, reusachtige blokken rood graniet, die op elkaar gestapeld zijn op een wijze die de bedoeling van een gedenksteen te kennen geeft, bij voorbeeld een altaar of een graftombe. Ze hebben echter geen enkel opschrift, en staan daar naakt en eenzaam als enorme donderstenen die midden in de woestijn zijn neergevallen.’ (Edmundo de Amicis 1873)
Het begon allemaal ver buiten de provinciegrenzen van Drenthe. Tijdens een speurtocht naar de versteende resten van de oervogel archaeopteryx in het Teylers museum in Haarlem, zag ik in een achterafzaaltje een ets van de schilder Waalko Jans Dingemans. Mijn opa heette ook Dingeman, maar dat was zijn voornaam en ik heb dat altijd erg bijzonder gevonden. De naam viel me dus op en toen pas de afbeelding. Een grote zwarte vlek waaruit een grillige eik omhoog stak. In de verte een klein vertikaal zwart vlekje, een schaapherder met een kudde witte vlekjes. ‘Hunebed bij Rolde’ stond er op het kaartje en ja het was een hunebed. Een prachtig dreigend hunebed waarbij je de zwaarte van het land en de leegte koud kon voelen. Een huivering van herkenning kroop langs mijn ruggengraat en het was alsof ik even in dat lege zwarte landschap stond. Nog nooit had ik zo’n sterke ervaring van herkenning gevoeld en nog nooit heb ik zo lang bij een ets in een zaaltje gezeten. Na twee uur kijken was mijn plan gevormd en kon ik gaan. De Duitse holle botjes van het Solnhofer vliegfossiel was ik op slag vergeten. Ik had een missie, het was een bijzonder plan.
Ik had al wel langer een zwak voor hunebedden. Het was altijd al aanwezig. Met een schetsboek in mijn rugzak en de hoop een groot kunstenaar te worden verzeilde ik steevast bij die kleine lapjes grond met haar stenen monumenten. Alsof er grote magneten in die stenen zaten. Steeds weer was ik verbaasd over de hoeveelheid kleur in die kleurloze steenmassa. Kleurloos en toch weer niet. Net als water, lucht of geluid. Dat zou ik nooit kunnen schilderen. Wat ik, toen ik begon met het tekenen van hunebedden niet wist, en nu wel, is waar die drukkende sfeer vandaan kwam. Ik las het in een oud geschrift van ene dominee Picardt uit 1660: ’t sijn al te samen begrafenissen van grouwsame, Barbarische en wrede Reusen, Huynen, Giganten, Kinderen Enakim, Enim, Nephilim, Rephaim, menschen van grouwelijcke Statuer, groote krachten, en beestelycke wreetheydt, die noch God, noch menschen gevreest hebben. (…) Bij deze oude Heijdensche Reusen-Begrafenissen en Steenhopen heeft het in oude tijden schrikkelyck gespoockt; en den Duivel heeft omtrent de selve (de hunebedden) Wonderlijck sijne personagie ghespeelt.’ Het is dus niet verwonderlijk dat de voetstappen van deze barbaren natrilden in mijn oren als ik op een rustig plekje de steenhopen probeerde te tekenen.
Een dominee Craandijk schreef over de hunebedden die hij tijdens zijn tochten in de 19e eeuw geregeld tegenkwam: ‘Te midden van de ongerepte natuur liggen hier en daar de overblijfselen van een menselijken arbeid, met het strenge landschap in volkomen overeenstemming, eenvoudig, kunsteloos, groots, geheimzinnig, als de grenzeloze vlakte zelve –reusachtig stenen, voor eeuwen en eeuwen opgestapeld boven het overschot van lang verdwenen geslachten. Bij de Drentse heide behoort het eenzame hunebed en bij het hunebed de heide. Bij het lezen van deze aanbevelingen raakte ik steeds meer overtuigd van de juistheid van mijn ongehoorde plan en raakte ik ook steeds meer vastberaden dit plan daadwerkelijk ten uitvoer te brengen.